Deutsch » Niederländisch

Übersetzungen für „beschieting“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

(Springe zu Niederländisch » Deutsch)

be·ˈschie·ßen: Transitives Verb
be·ˈschis·sen: Adjektiv und Adverb
be·ˈschich·ten: Transitives Verb
be·ˈschwingt: Adjektiv und Adverb
be·ˈsche·ren: Transitives Verb
be·ˈschat·ten: Transitives Verb
Be·ˈschimp·fung: Nomen
be·ˈschimp·fen: Transitives Verb
be·ˈschil·dern: Transitives Verb
be·ˈschwin·gen: Transitives Verb
Be·ˈscheid: Nomen
be·ˈschau·en: Transitives Verb
be·ˈschä·men: Transitives Verb
be·ˈschaf·fen: Adjektiv und Adverb

Meintest du vielleicht: beschießen , beschatten , bescheren , beschwingt , beschichten , beschissen , Beschimpfung , beschaffen , beschämen , beschauen , Bescheid , beschwingen , beschildern und beschimpfen

be·ˈschie·ßen VERB trans unreg

1. beschießen (mit Munition):

beschießen

beschieten

beschießen

bestoken

2. beschießen PHYS (Atomkerne):

beschießen

bombarderen

be·ˈschis·sen ADJ vulg

beschissen

rot

beschissen

klote-

beschissen

miserabel

beschissen

belabberd

be·ˈschich·ten VERB trans

beschichten

van een laag voorzien

beschichten

een laag aanbrengen op

be·ˈschwingt [bəˈʃvɪŋt] ADJ

1. beschwingt:

beschwingt

zwierig

beschwingt

als op vleugels

beschwingt

met [o. vol] elan

beschwingt

bezield

2. beschwingt:

beschwingt

gevleugeld

be·ˈsche·ren VERB trans

1. bescheren (einbringen):

bescheren

bezorgen

bescheren

opleveren

2. bescheren (schenken):

bescheren

schenken

den Kindern wurde viel Spielzeug beschert

de kinderen kregen veel speelgoed als kerstgeschenk [o. ten geschenke]

be·ˈschat·ten VERB trans

1. beschatten (Schatten geben):

beschatten

beschaduwen

beschatten

overschaduwen

beschatten übtr a.

een schaduw werpen op

2. beschatten (überwachen):

beschatten

schaduwen

3. beschatten SPORT:

beschatten

bewaken

beschatten

dekken

Be·ˈschimp·fung <Beschimpfung, Beschimpfungen> [bəˈʃɪmpfʊŋ] SUBST f

Beschimpfung

belediging

be·ˈschimp·fen VERB trans

beschimpfen

uitschelden

beschimpfen

beledigen

beschimpfen

beschimpen

als Lügner beschimpfen

voor leugenaar uitmaken

be·ˈschil·dern VERB trans

1. beschildern (mit Verkehrsschildern versehen):

beschildern

bewegwijzeren en [o. of] markeren

2. beschildern (mit Schildchen versehen):

beschildern

markeren

beschildern

van naambordjes voorzien

be·ˈschwin·gen VERB trans

beschwingen

bevleugelen

beschwingen

bezielen

beschwingen

doen opleven

beschwingen

opmonteren

Be·ˈscheid <Bescheid(e)s, Bescheide> [bəˈʃ͜ait] SUBST m

1. Bescheid (Auskunft):

Bescheid

inlichting(en)

Bescheid

antwoord nt

jdm Bescheid sagen

iem op de hoogte brengen

jdm Bescheid sagen

iem zijn mening [o. de waarheid] zeggen

2. Bescheid:

Bescheid (Nachricht)

bericht nt

Bescheid (Nachricht)

mededeling

Bescheid (behördlich)

beslissing

Bescheid (behördlich)

beschikking

jdm Bescheid stoßen ugs

iem flink [o. behoorlijk] de waarheid zeggen

Bescheid tun geh

een toost beantwoorden

ich weiß über ihn Bescheid

ik weet wat er met hem aan de hand is

Bescheid wissen

op de hoogte zijn

Bescheid wissen

er alles van weten

Bescheid wissen

veel af weten van

be·ˈschau·en VERB trans regional

beschauen

bekijken

be·ˈschä·men VERB trans

beschämen

beschamen

beschämen

beschaamd maken

be·ˈschaf·fen¹ ADJ

beschaffen

geaard

beschaffen

van die aard

beschaffen

wie ist es mit deinem Zustand beschaffen?

hoe is het met jouw toestand gesteld?

Wörterbuch durchsuchen

Deutsch

ich	beschieße
du	beschießt
er/sie/es	beschießt
wir	beschießen
ihr	beschießt
sie	beschießen

Übersetzungen für „beschieting“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

be·ˈschie·ßen VERB trans unreg

1. beschießen (mit Munition):

2. beschießen PHYS (Atomkerne):

be·ˈschis·sen ADJ vulg

be·ˈschich·ten VERB trans

be·ˈschwingt [bəˈʃvɪŋt] ADJ

1. beschwingt:

2. beschwingt:

be·ˈsche·ren VERB trans

1. bescheren (einbringen):

2. bescheren (schenken):

be·ˈschat·ten VERB trans

1. beschatten (Schatten geben):

2. beschatten (überwachen):

3. beschatten SPORT:

Be·ˈschimp·fung <Beschimpfung, Beschimpfungen> [bəˈʃɪmpfʊŋ] SUBST f

be·ˈschimp·fen VERB trans

be·ˈschil·dern VERB trans

1. beschildern (mit Verkehrsschildern versehen):

2. beschildern (mit Schildchen versehen):

be·ˈschwin·gen VERB trans

Be·ˈscheid <Bescheid(e)s, Bescheide> [bəˈʃ͜ait] SUBST m

1. Bescheid (Auskunft):

2. Bescheid:

be·ˈschau·en VERB trans regional

be·ˈschä·men VERB trans

be·ˈschaf·fen1 ADJ

Wörterbuch durchsuchen

Links zu weiteren Informationen

Feedback

Vokabeltrainer

Synonyms

Mein Suchverlauf

be·ˈschaf·fen¹ ADJ