Deutsch » Niederländisch

Übersetzungen für „voorbrengen“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

(Springe zu Niederländisch » Deutsch)

ˈvor·brin·gen: Transitives Verb
ver·ˈbrin·gen: Transitives Verb
ver·ˈen·gen: Transitives Verb
ver·ˈmen·gen: Transitives Verb
ver·ˈsen·gen: Transitives Verb
er·ˈbrin·gen: Transitives Verb
ˈher·brin·gen: Transitives Verb
ˈdar·brin·gen: Transitives Verb
über·ˈbrin·gen: Transitives Verb
her·ˈvor·brin·gen: Transitives Verb
vor·ˈbei·brin·gen: Transitives Verb
ˈun·ter·brin·gen: Transitives Verb
ˈspren·gen: Transitives Verb
ˈan·stren·gen: Transitives Verb

Meintest du vielleicht: vorbringen , verbringen , überbringen , darbringen , herbringen , erbringen , versengen , vermengen , verengen , vorbeibringen , hervorbringen , unterbringen , anstrengen und sprengen

ˈvor·brin·gen VERB trans unreg

vorbringen

naar voren brengen

vorbringen

aanvoeren

vorbringen

ter sprake brengen

ver·ˈbrin·gen [fɛɐ̯ˈbrɪŋən] VERB trans unreg

1. verbringen (zubringen):

verbringen

doorbrengen

sein Leben in Armut verbringen

zijn leven in armoede slijten

2. verbringen geh (hinbringen):

verbringen

overbrengen

verbringen

brengen naar

ver·ˈen·gen¹ [fɛɐ̯ˈʔɛŋən] VERB trans TRANSP

verengen

vernauwen

ver·ˈmen·gen VERB trans

1. vermengen (vermischen):

vermengen

vermengen

2. vermengen übtr (durcheinanderbringen):

vermengen

door elkaar halen

ver·ˈsen·gen VERB trans

versengen

verzengen

versengen

verschroeien

er·ˈbrin·gen VERB trans

1. erbringen (Geldbetrag):

erbringen

opbrengen

2. erbringen (als Resultat haben):

erbringen

opleveren

den Beweis [o. Nachweis ] für etw erbringen

het bewijs van iets leveren

ˈher·brin·gen VERB trans unreg

herbringen

hierheen brengen

ˈdar·brin·gen VERB trans unreg geh

darbringen

aanbieden

darbringen

schenken

darbringen

betuigen

Opfer darbringen geh

offers brengen

über·ˈbrin·gen VERB trans unreg geh

überbringen

overbrengen

überbringen

overmaken

überbringen

komen brengen

überbringen

overhandigen

her·ˈvor·brin·gen VERB trans unreg

vor·ˈbei·brin·gen VERB trans unreg

vorbeibringen

(langs)brengen

ˈun·ter·brin·gen VERB trans unreg

1. unterbringen ugs (Unterkunft verschaffen):

unterbringen

onderbrengen

unterbringen

huisvesten

unterbringen

plaatsen

jdn in einem Hotel unterbringen

iem in een hotel onderbrengen

2. unterbringen (abstellen):

unterbringen

bergen

unterbringen

kwijt kunnen

unterbringen

kwijtraken

unterbringen

zetten

3. unterbringen ugs übtr (eine Anstellung verschaffen):

unterbringen

plaatsen

unterbringen

aan een baan(tje) helpen

einen Artikel bei einer Zeitung unterbringen

een artikel bij een krant plaatsen [o. geplaatst krijgen]

ˈspren·gen¹ [ˈʃprɛŋən] VERB trans

1. sprengen (zur Explosion bringen):

sprengen

opblazen

sprengen

laten springen

etw in die Luft sprengen

iets de lucht injagen

den Rahmen sprengen übtr

buiten het kader gaan

den Rahmen sprengen übtr

het kader te buiten gaan

eine Versammlung sprengen übtr

een vergadering uiteenjagen

2. sprengen (gewaltsam auflösen):

sprengen

openbreken

sprengen

met geweld openen

sprengen

verbreken

sprengen

forceren

Fesseln sprengen

boeien verbreken

3. sprengen (besprühen):

sprengen

(be)sproeien

sprengen

sprenkelen

den Garten sprengen

de tuin sproeien

ˈan·stren·gen¹ VERB trans

1. anstrengen (intensiv beanspruchen):

anstrengen

inspannen

seinen Geist/alle Kräfte anstrengen

zijn geest/al zijn krachten inspannen

2. anstrengen (strapazieren):

anstrengen

vermoeien

anstrengen

uitputten

die Augen anstrengen

zijn ogen vermoeien

3. anstrengen JUR (einreichen):

anstrengen

aanspannen

anstrengen

aanhangig maken

eine Klage gegen jdn anstrengen

een klacht tegen iem indienen

Wörterbuch durchsuchen

Deutsch

ich	bringe	vor
du	bringst	vor
er/sie/es	bringt	vor
wir	bringen	vor
ihr	bringt	vor
sie	bringen	vor

Übersetzungen für „voorbrengen“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈvor·brin·gen VERB trans unreg

ver·ˈbrin·gen [fɛɐ̯ˈbrɪŋən] VERB trans unreg

1. verbringen (zubringen):

2. verbringen geh (hinbringen):

ver·ˈen·gen1 [fɛɐ̯ˈʔɛŋən] VERB trans TRANSP

ver·ˈmen·gen VERB trans

1. vermengen (vermischen):

2. vermengen übtr (durcheinanderbringen):

ver·ˈsen·gen VERB trans

er·ˈbrin·gen VERB trans

1. erbringen (Geldbetrag):

2. erbringen (als Resultat haben):

ˈher·brin·gen VERB trans unreg

ˈdar·brin·gen VERB trans unreg geh

über·ˈbrin·gen VERB trans unreg geh

her·ˈvor·brin·gen VERB trans unreg

1. hervorbringen (zum Vorschein holen):

2. hervorbringen (entstehen lassen, erschaffen):

3. hervorbringen (produzieren):

vor·ˈbei·brin·gen VERB trans unreg

ˈun·ter·brin·gen VERB trans unreg

1. unterbringen ugs (Unterkunft verschaffen):

2. unterbringen (abstellen):

3. unterbringen ugs übtr (eine Anstellung verschaffen):

ˈspren·gen1 [ˈʃprɛŋən] VERB trans

1. sprengen (zur Explosion bringen):

2. sprengen (gewaltsam auflösen):

3. sprengen (besprühen):

ˈan·stren·gen1 VERB trans

1. anstrengen (intensiv beanspruchen):

2. anstrengen (strapazieren):

3. anstrengen JUR (einreichen):

Wörterbuch durchsuchen

Links zu weiteren Informationen

Feedback

Vokabeltrainer

Synonyms

Mein Suchverlauf

ver·ˈen·gen¹ [fɛɐ̯ˈʔɛŋən] VERB trans TRANSP

ˈspren·gen¹ [ˈʃprɛŋən] VERB trans

ˈan·stren·gen¹ VERB trans