Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „Talers“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

ja·loers: Adjektiv und Adverb
ta·len: Verb
ta·lent: Nomen
tal·loos: Adjektiv und Adverb
dag·vers: Adjektiv und Adverb
ta·lud
tal·men: Verb
koers: Nomen
boers: Adjektiv und Adverb
an·ders: Adverb
di·vers: Adjektiv und Adverb
el·ders: Adverb
floers: Nomen
zo·mers: Adjektiv und Adverb
cheers: Interjektion
cy·pers: Adjektiv und Adverb
im·mers: Adverb
re·vers: Nomen
Spiers: Nomen

Meintest du vielleicht: jaloers , talent , talen , dagvers , talloos , Spiers , revers , immers , cypers , cheers , zomers , floers , elders , divers , anders , boers , koers , talmen und talud

ja·loers <jaloerse, jaloerser, meest jaloers> [jalurs] ADJ

jaloers

neidisch

jaloers (vooral m.b.t. liefde)

eifersüchtig

jaloers om iets zijn

eifersüchtig über etw Akk sein

jaloers op iets/iem zijn

eifersüchtig [o. neidisch] auf etw/jdn sein

ta·len <taalde, h. getaald> [talə(n)] VERB intr

talen

sich kümmern um

er niet naar talen

nicht im Entferntesten daran denken

hij taalde niet naar zijn familie

er kümmerte sich nicht um seine Familie

zij hebben nooit naar luxe getaald

auf Luxus legten sie keinen Wert

ta·lent <talent|en> [talɛnt] SUBST nt

1. talent (gave):

talent

Talent nt

talent

Begabung f

zij heeft artistieke talenten

sie hat eine künstlerische Ader

met (zijn) talent woekeren

mit seinem Pfunde wuchern

het talent voor zingen

das Talent zum Singen

2. talent (persoon):

talent

Talent nt

tal·loos [tɑlos] ADJ

talloos

zahllos

talloos

unzählig

talloos

unzählbar

talloze keren

unzählige Male Pl

dag·vers [dɑxfɛrs] ADJ

dagvers

täglich frisch

dagverse melk

≈ Milch frisch von der Kuh

ta·lud [talyt]

talud [[o. tɑly(t)]] talud|s SUBST nt:

talud

Böschung f

tal·men <talmde, h. getalmd> [tɑlmə(n)] VERB intr

talmen

zaudern

talmen

zögern

koers² <koers|en> [kurs] SUBST m

1. koers:

koers (richting)

Kurs m

koers (voer-, vaartuig)

Fahrtrichtung f

koers (vliegtuig)

Flugrichtung f

de koers bepalen/uitzetten

den Kurs bestimmen/abstecken

koers houden

auf Kurs bleiben

het schip op [o. in ] koers brengen

das Schiff auf Kurs bringen

van de rechte koers afdwalen übtr

auf Abwege geraten

uit de koers raken

vom Kurs abkommen

uit de koers raken übtr

auf Irrwege geraten

(de) koers zetten naar …

Kurs nehmen auf +Akk …

2. koers (route):

koers

Kurs m

koers

Route f

3. koers (loop):

koers

Kurs m

de nieuwe koers op politiek gebied

der neue politische Kurs

4. koers econ.:

koers

Kurs m

koers

Satz m

de koers van de dag

der Tageskurs

de koersen dalen/stijgen

die Kurse fallen/steigen

de koers van de dollar

der Dollarkurs

de genoteerde koers

die Notierung

het vallen/stijgen van de koersen

der Kurssturz/Kursanstieg

5. koers econ.:

koers

Kurs m

koers

Umlauf m

hoog in koers staan übtr

hoch im Kurs stehen

boers <boerse, boerser, meest boers> [burs] ADJ

1. boers (als (van) een boer):

boers

bäuerlich

een boers accent

ein ländlicher Tonfall

op zijn boers

nach Bauernart

2. boers (lomp, grof):

boers

bäurisch

boers

plump

boers

ungehobelt

an·ders² [ɑndərs] ADV

1. anders (op een andere manier):

anders

anders

anders dan

anders als

zo is het en niet anders

so und nicht anders

2. anders (in alle andere gevallen):

anders

sonst

anders niets

sonst nichts

maak dat je wegkomt of anders …!

mach, dass du fortkommst, sonst …!

waarom zou hij anders zo koppig zijn?

wieso sollte er sonst so starrköpfig sein?

hij is anders zeer meegaand

er ist sonst sehr nachgiebig

hij weet het niet, anders zou hij het wel zeggen

er weiß es nicht, sonst würde er es schon sagen

hoe vlug hij anders is, dit gaat boven zijn krachten

wie schnell er sonst (auch) sein mag, dies übersteigt seine Kräfte

verwacht je regen? Daar ziet het anders niet naar uit

erwartest du Regen? Danach sieht es aber nicht aus

ergens anders

irgendwo anders

heel ergens anders

ganz woanders

di·vers [divɛrs] ADJ

divers

divers

el·ders [ɛldərs] ADV

elders (plaats)

anderswo

elders (plaats)

woanders

elders (plaats)

anderwärtig form

elders (plaats)

anderweitig form

elders (richting)

anderswohin

elders (richting)

anderswoher

nergens elders

sonst nirgends

nergens elders

nirgendwo sonst

overal elders

sonst überall

floers <floers|en> [flurs] SUBST nt

1. floers übtr (waas):

floers

Schleier m

een floers van tranen

ein Tränenschleier

2. floers (fluweel):

floers

Flor m

3. floers (stof):

floers

Flor m

floers

Krepp m

zo·mers [zomərs] ADJ

zomers

sommerlich

zomers

Sommer-

op zijn zomers gekleed

sommerlich gekleidet

cheers [tʃiːrs] INTERJ

cheers!

prost!

cy·pers [sipərs] ADJ

de cyperse kat

die Zyperkatze

im·mers [ɪmərs] ADV

1. immers:

immers (toch)

immers (sterker)

doch

hij komt immers morgen

er kommt ja morgen

2. immers (namelijk):

immers

denn

re·vers <revers> [rəvɛːr] SUBST m

1. revers (keerzijde):

revers

Revers m

2. revers (kledingstukken):

revers

Revers nt

Spiers SUBST nt geen Pl

Spiers

Speyer nt

de dom van Spiers

der Spey(e)rer Dom

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Übersetzungen für „Talers“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ja·loers <jaloerse, jaloerser, meest jaloers> [jalurs] ADJ

ta·len <taalde, h. getaald> [talə(n)] VERB intr

ta·lent <talent|en> [talɛnt] SUBST nt

1. talent (gave):

2. talent (persoon):

tal·loos [tɑlos] ADJ

dag·vers [dɑxfɛrs] ADJ

ta·lud [talyt]

talud [[o. tɑly(t)]] talud|s SUBST nt:

tal·men <talmde, h. getalmd> [tɑlmə(n)] VERB intr

koers2 <koers|en> [kurs] SUBST m

1. koers:

2. koers (route):

3. koers (loop):

4. koers econ.:

5. koers econ.:

boers <boerse, boerser, meest boers> [burs] ADJ

1. boers (als (van) een boer):

2. boers (lomp, grof):

an·ders2 [ɑndərs] ADV

1. anders (op een andere manier):

2. anders (in alle andere gevallen):

di·vers [divɛrs] ADJ

el·ders [ɛldərs] ADV

floers <floers|en> [flurs] SUBST nt

1. floers übtr (waas):

2. floers (fluweel):

3. floers (stof):

zo·mers [zomərs] ADJ

cheers [tʃiːrs] INTERJ

cy·pers [sipərs] ADJ

im·mers [ɪmərs] ADV

1. immers:

2. immers (namelijk):

re·vers <revers> [rəvɛːr] SUBST m

1. revers (keerzijde):

2. revers (kledingstukken):

Spiers SUBST nt geen Pl

Wörterbuch durchsuchen

Links zu weiteren Informationen

Feedback

Vokabeltrainer

Synonyms

Mein Suchverlauf

koers² <koers|en> [kurs] SUBST m

an·ders² [ɑndərs] ADV