Niederländisch » Deutsch

be·plei·ten <bepleitte, h. bepleit> [bəplɛitə(n)] VERB trans

be·slui·ten2 <besloot, h. besloten> [bəslœytə(n)] VERB trans

2. besluiten (een besluit nemen):

3. besluiten (afleiden):

be·spui·ten <bespoot, h. bespoten> [bəspœytə(n)] VERB trans

vrij·plei·ten <pleitte vrij, h. vrijgepleit> [vrɛiplɛitə(n)] VERB trans

fa·ci·li·tei·ten [fɑsilitɛɪtə(n)] SUBST

faciliteiten Pl belg:

fris·heid [frɪshɛit] SUBST f geen Pl

1. frisheid (fit, gezond):

2. frisheid (schoon):

kuis·heid [kœyshɛit] SUBST f geen Pl

1. kuisheid (eerbaarheid):

2. kuisheid (seksuele ongereptheid):

af·stui·ten <stuitte af, i. afgestuit> [ɑfstœytə(n)] VERB intr

1. afstuiten (bal of pijl):

2. afstuiten (personen):

3. afstuiten (licht en geluid):

4. afstuiten übtr (pogingen):

scheitern an +Dat

in·slui·ten <sloot in, h. ingesloten> [ɪnslœytə(n)] VERB trans

3. insluiten (opsluiten):

4. insluiten (impliceren):

op·slui·ten1 <sloot op, h. opgesloten> [ɔpslœytə(n)] VERB trans

1. opsluiten (achter slot en grendel zetten):

2. opsluiten (vervat zijn):

op·spui·ten2 <spoot op, h. opgespoten> [ɔpspœytə(n)] VERB trans

1. opspuiten (in de hoogte spuiten):

2. opspuiten (vloeiend opzeggen):

3. opspuiten (door opspuiten verhogen):

re·crui·ten <recruitte, h. gerecruit> [rikruːtə(n)] VERB trans

af·spui·ten <spoot af, h./i. afgespoten> [ɑfspœytə(n)] VERB trans

in·spui·ten1 <spoot in, h. ingespoten> [ɪnspœytə(n)] VERB intr (naar binnen spuiten)

om·slui·ten <omsloot, h. omsloten> [ɔmslœytə(n)] VERB trans

2. omsluiten (bevatten):

3. omsluiten (omklemmen):

aan·slui·ten1 <sloot aan, h. aangesloten> [anslœytə(n)] VERB trans

ont·slui·ten <ontsloot, h. ontsloten> [ɔntslœytə(n)] VERB trans


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski