Niederländisch » Deutsch

bouw·pak·ket <bouwpakket|ten> [bɑupɑkɛt] SUBST nt

pro·jec·te·ren <projecteerde, h. geprojecteerd> [projɛkterə(n)] VERB trans

1. projecteren (bij tekening, lichtbeelden):

2. projecteren psych.:

3. projecteren (in ontwerp voorzien):

pro·jec·tie <projectie|s> [projɛksi] SUBST f

pro·jec·tor <projector|s> [projɛktɔr] SUBST m

pro·jec·tiel <projectiel|en> [projɛktil] SUBST nt

1. projectiel (uit een vuurwapen afgeschoten voorwerp):

projectiel fachspr

dia·pro·jec·tor <diaprojector|s> [dijaprojɛktɔr] SUBST m


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski