Niederländisch » Deutsch

ets <ets|en> [ɛts] SUBST f

1. ets (geëtste plaat):

ets
Platte f

2. ets (afdruk):

ets

3. ets (werkwijze):

ets

etc.

etc.
etc.
etc.
usw.

etui <etui|s> [etwi] SUBST nt

ou·we <ouwe|n> [ɑuwə] SUBST m

1. ouwe (baas):

Boss m

2. ouwe scheepv. (kapitein):

Alte(r) m

3. ouwe (vader):

Alte(r) m

4. ouwe (oude jenever):

alte(r) Genever m

twee1 <twee|ën> [twe] SUBST f

1. twee (getal):

Zwei f

2. twee (cijfer, als maatstaf voor prestaties):

Sechs f

erwt <erwt|en> [ɛrt] SUBST f

eb·be SUBST f

ebbe → eb

Siehe auch: eb

eb [ɛp] SUBST f geen Pl

1. eb (het aflopen van de zee):

eb
Ebbe f

2. eb (laag getijde):

eb
Ebbe f
eb

ede SUBST m

ede → eed

Siehe auch: eed

ef·fe [ɛfə] ADV

ene PRON unbest Pron

ene → een³

Siehe auch: een , een , een , een , een , een

een3 [en] PRON unbest Pron

een2 <met klemtoon> [en] NUM

een1 <enen> [en] SUBST f

1. een (getal):

een
Eins f

2. een (cijfer, als maatstaf voor prestaties):

een
Sechs f

ere SUBST f

ere → eer¹

Siehe auch: eer , eer , eer

eer2 [er] ADV

1. eer (vroeger):

eer

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski