Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „gebiedster“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Meintest du vielleicht: leidster , gebieden , gebruikster , arbeidster , aanbidster , davidster , vindster , rijdster , gebied , opvoedster und gebiedend

ge·bie·den¹ <gebood, h. geboden> [ɣəbidə(n)] VERB trans

1. gebieden (gelasten):

gebieden

befehlen

iem iets gebieden

jdm etw befehlen

2. gebieden (onstoffelijke zaken):

gebieden

gebieten form

het fatsoen gebiedt mij te zwijgen

der Anstand gebietet mir zu schweigen form

3. gebieden rel. (heersen over):

gebieden

herrschen über +Akk

gebieden

Herr sein über +Akk

leid·ster <leidster|s> [lɛitstər] SUBST f

leidster weibliche Form von leider

Siehe auch: leider

lei·der <leider|s> [lɛidər] SUBST m

1. leider (persoon die leidt):

leider

Leiter m

leider

Führer m

de leider van een cursus

der Leiter eines Kurses

de leiders van de opstand

die Führer des Aufstandes

2. leider SPORT:

leider

Spitzenreiter m

leider (ploeg)

Tabellenführer m

ge·bruik·ster <gebruikster|s> [ɣəbrœykstər] SUBST f

gebruikster weibliche Form von gebruiker

Siehe auch: gebruiker

ge·brui·ker <gebruiker|s> [ɣəbrœykər] SUBST m

1. gebruiker:

gebruiker (iem die iets gebruikt)

Benutzer m

gebruiker (verbruiker)

Konsument m

2. gebruiker (heroïnegebruiker):

gebruiker

Drogenkonsument m

ge·bie·dend [ɣəbidənt] ADJ

Befehls-

de gebiedende wijs

der Imperativ fachspr

de gebiedende wijs

die Befehlsform

op·voed·ster <opvoedster|s> [ɔpfutstər] SUBST f

opvoedster weibliche Form von opvoeder

Siehe auch: opvoeder

op·voe·der <opvoeder|s> [ɔpfudər] SUBST m

opvoeder

Erzieher m

ge·bied <gebied|en> [ɣəbit] SUBST nt

1. gebied (streek, land, terrein):

gebied

Gebiet nt

onontgonnen/achtergebleven gebieden

(noch) nicht urbar gemachte/rückständige Gebiete Pl

het gebied van een rivier

das Flussgebiet

het gebied van een stad

das Stadtgebiet

het gebied van een vorst

der Herrschaftsbereich eines Fürsten

2. gebied:

gebied (afdeling)

Bereich m

gebied (vakgebied)

Gebiet nt

gebied (vakgebied)

Fachgebiet nt

gebied (vakgebied)

Disziplin f

gebied econ.

Branche f

op ecologisch gebied

im ökologischen Bereich

op economisch/sociaal/financieel gebied

auf wirtschaftlichem/sozialem/finanziellem Gebiet

hij is een specialist op dat gebied

er ist Fachmann auf diesem Gebiet

nieuws op het gebied van de techniek

Neues aus dem Bereich der Technik

3. gebied (grondgebied):

gebied

Gebiet nt

gebied

Hoheitsgebiet nt

het Franse gebied

das französische Hoheitsgebiet

territoriaal gebied

Hoheitsgebiet nt

rijd·ster <rijdster|s> [rɛɪtstər] SUBST f

rijdster weibliche Form von rijder

Siehe auch: rijder

rij·der <rijder|s> [rɛidər] SUBST m

1. rijder (iem die in een voertuig rijdt):

rijder

Fahrer m

2. rijder (ruiter):

rijder

Reiter m

3. rijder (schaatser):

rijder

Schlittschuhläufer m

vind·ster <vindster|s> [vɪn(t)stər] SUBST f

vindster weibliche Form von vinder

Siehe auch: vinder

vin·der <vinder|s> [vɪndər] SUBST m

vinder

Finder m

de eerlijke vinder

der ehrliche Finder

da·vid·ster [davɪtstɛr] SUBST f geen Pl

davidster

David(s)stern m

aan·bid·ster SUBST f

aanbidster weibliche Form von aanbidder

Siehe auch: aanbidder

aan·bid·der <aanbidder|s> [ambɪdər] SUBST m

aanbidder

Anbeter m

aanbidder (verliefd persoon)

Verehrer m

een stille aanbidder

ein stiller Verehrer

ar·beid·ster SUBST f

arbeidster weibliche Form von arbeider

Siehe auch: arbeider

ar·bei·der <arbeider|s> [ɑrbɛidər] SUBST m

arbeider

Arbeiter m

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Übersetzungen für „gebiedster“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ge·bie·den1 <gebood, h. geboden> [ɣəbidə(n)] VERB trans

1. gebieden (gelasten):

2. gebieden (onstoffelijke zaken):

3. gebieden rel. (heersen over):

leid·ster <leidster|s> [lɛitstər] SUBST f

leidster weibliche Form von leider

Siehe auch: leider

lei·der <leider|s> [lɛidər] SUBST m

1. leider (persoon die leidt):

2. leider SPORT:

ge·bruik·ster <gebruikster|s> [ɣəbrœykstər] SUBST f

gebruikster weibliche Form von gebruiker

Siehe auch: gebruiker

ge·brui·ker <gebruiker|s> [ɣəbrœykər] SUBST m

1. gebruiker:

2. gebruiker (heroïnegebruiker):

ge·bie·dend [ɣəbidənt] ADJ

1. gebiedend (gebod, bevel uitdrukkend):

2. gebiedend (dwingend):

3. gebiedend taalk.:

op·voed·ster <opvoedster|s> [ɔpfutstər] SUBST f

opvoedster weibliche Form von opvoeder

Siehe auch: opvoeder

op·voe·der <opvoeder|s> [ɔpfudər] SUBST m

ge·bied <gebied|en> [ɣəbit] SUBST nt

1. gebied (streek, land, terrein):

2. gebied:

3. gebied (grondgebied):

rijd·ster <rijdster|s> [rɛɪtstər] SUBST f

rijdster weibliche Form von rijder

Siehe auch: rijder

rij·der <rijder|s> [rɛidər] SUBST m

1. rijder (iem die in een voertuig rijdt):

2. rijder (ruiter):

3. rijder (schaatser):

vind·ster <vindster|s> [vɪn(t)stər] SUBST f

vindster weibliche Form von vinder

Siehe auch: vinder

vin·der <vinder|s> [vɪndər] SUBST m

da·vid·ster [davɪtstɛr] SUBST f geen Pl

aan·bid·ster SUBST f

aanbidster weibliche Form von aanbidder

Siehe auch: aanbidder

aan·bid·der <aanbidder|s> [ambɪdər] SUBST m

ar·beid·ster SUBST f

arbeidster weibliche Form von arbeider

Siehe auch: arbeider

ar·bei·der <arbeider|s> [ɑrbɛidər] SUBST m

Wörterbuch durchsuchen

Links zu weiteren Informationen

Feedback

Vokabeltrainer

Synonyms

Mein Suchverlauf

ge·bie·den¹ <gebood, h. geboden> [ɣəbidə(n)] VERB trans