Niederländisch » Deutsch

ge·dra·gen <gedroeg zich, h. zich gedragen> [ɣədraɣə(n)] VERB wk ww zich gedragen

ge·dron·gen2 VERB

gedrongen → dringen¹, → dringen²

Siehe auch: dringen , dringen

drin·gen2 <drong, h./i. gedrongen> [drɪŋə(n)] VERB intr

2. dringen (voorwaartse druk uitoefenen):

dringen ugs

drin·gen1 <drong, h. gedrongen> [drɪŋə(n)] VERB trans

ge·drang [ɣədrɑŋ] SUBST nt geen Pl

1. gedrang (het opeen-, samendringen):

2. gedrang (menigte):

ge·dron·ken VERB

gedronken volt. deelw. van drinken²

Siehe auch: drinken , drinken

drin·ken1 [drɪŋkə(n)] SUBST nt geen Pl

ge·drag [ɣədrɑx] SUBST nt geen Pl

2. gedrag (wijze van reageren op de omgeving):

drang·hek <dranghek|ken> [drɑŋhɛk] SUBST nt

ge·drags·re·gel <gedragsregel|s, gedragsregel|en> [ɣədrɑxsreɣəl] SUBST m

ge·dre·ven VERB

gedreven → drijven¹, → drijven²

Siehe auch: drijven , drijven

drij·ven2 <dreef, h. gedreven> [drɛivə(n)] VERB trans

4. drijven (in beweging brengen):

6. drijven (figuren slaan in metaal):

ge·drocht <gedrocht|en> [ɣədrɔxt] SUBST nt

1. gedrocht (monster):

2. gedrocht (mismaakt mens, dier):

Missgeburt f abw

ge·dro·pen VERB

gedropen volt. deelw. van druipen

Siehe auch: druipen

ge·draai [ɣədraj] SUBST nt geen Pl

2. gedraai (het veranderen van mening, partij):

Hin und Her nt

3. gedraai (het om de waarheid heendraaien):

ba·ga·ge·dra·ger <bagagedrager|s> [baɣaʒədraɣər] SUBST m


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski