Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „meinem“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

mein·eed: Nomen
me·nen: Verb
men·nen: Verb
dei·nen: Verb
sei·nen: Verb
sei·ner: Nomen
mein·edig: Adjektiv und Adverb
mei·dag: Nomen
meis·je: Nomen
mem: Nomen
mei: Nomen
meid: Nomen
me·neer: Nomen
me·nens: Adjektiv und Adverb
me·ning: Nomen
me·ting: Nomen
klei·ne: Nomen

Meintest du vielleicht: meineed , seiner , seinen , deinen , mennen , menen , meinedig , kleine , meting , mening , menens , meneer , meid , mei , mem , meisje und meidag

mein·eed <mein|eden> [mɛinet] SUBST m

meineed

Meineid m

een meineed afleggen

einen Meineid leisten

me·nen <meende, h. gemeend> [menə(n)] VERB trans

men·nen <mende, h. gemend> [mɛnə(n)] VERB trans

mennen

lenken

dei·nen <deinde, h. gedeind> [dɛinə(n)] VERB intr

1. deinen form (waterspiegel):

deinen

wogen

2. deinen (vaartuigen):

deinen

schaukeln

deinen op de golven

auf den Wellen schaukeln

3. deinen (wiegen):

deinen

schaukeln

deinen

(sich) wiegen

een deinende gang

ein wiegender Gang

sei·nen¹ <seinde, h. geseind> [sɛinə(n)] VERB intr

1. seinen RADIO:

seinen

funken

seinen (morse)

morsen

seinen (lichtsignalen)

blinken

met de ogen seinen

mit den Augen Zeichen geben

met vlaggen seinen

Flaggensignale geben

met vuurpijlen seinen

mit Raketen Signale geben

om hulp seinen RADIO

um Hilfe funken

2. seinen:

seinen (berichten afzenden: telegrafisch)

telegrafieren

seinen (berichten afzenden: via radio)

funken

seinen (berichten afzenden: via radio)

durch Funk übermitteln

sei·ner <seiner|s> [sɛɪnər] SUBST m

seiner RADIO

Funker m

seiner scheepv.

Signalgast m

seiner spoorw.

Stellwerkswärter m

seiner spoorw.

Signalbediener m

mein·edig [mɛinedəx] ADJ

meinedig

meineidig

mei·dag <meidag|en> [mɛɪdɑx] SUBST m

1. meidag (dag in mei):

meidag

Maitag m

2. meidag (socialistisch feest):

meidag

Maifeier f

meis·je <meisje|s> [mɛiʃə] SUBST nt

meisje

Mädchen nt

meisje

Mädel nt ugs

de meisjes van plezier

die Freudenmädchen Pl euph

mem¹ <mem|men> [mɛm] SUBST m (zeurderig manspersoon)

mem

Nörgler m abw

mei [mɛi] SUBST m geen Pl

mei

Mai m

Siehe auch: januari

ja·nu·a·ri [jɑnywari] SUBST m geen Pl

januari

Januar m

(op) de 8e januari [o. (op) 8 januari]

am 8. Januar

begin/einde/half januari

Anfang/Ende/Mitte Januar

in januari

im Januar

per 1 januari

ab 1. Januar

per 1 januari

vom 1. Januar an

sinds januari

seit Januar

acht januari

der achte Januar

Amsterdam, 8 januari 2006

Amsterdam, den 8. Januar 2006

vandaag is het twee januari

heute ist der zweite Januar

meid <meid|en> [mɛit] SUBST f

meid

Mädchen nt

meid

Mädel nt ugs

meid (op boerderij)

Magd f

een vlotte meid

ein flottes Mädchen ugs

me·neer <me|neren> [məner] SUBST m

meneer

Herr m

meneer (als aanspreektitel ook)

mein Herr

meneer de directeur

Herr Direktor

je bent een mooie meneer iron

Sie sind mir ja ein feiner Herr

de (grote [o. mooie]) meneer uithangen

den feinen Herrn spielen

wat mag het zijn, meneer?

was darf es sein, mein Herr?

me·nens [menəns] ADJ

het is (hem) menens

es ist (sein) Ernst

me·ning <mening|en> [menɪŋ] SUBST f

mening

Meinung f

mening

Ansicht f

mening

Anschauung f

zijn mening geven

seine Meinung sagen

zijn mening ventileren

seiner Meinung Luft machen

in de mening verkeren dat ...

irrigerweise annehmen, dass ...

ik kan uw mening niet delen

ich bin nicht Ihrer Meinung

naar mijn mening

meiner Meinung [o. Ansicht] nach

de openbare mening

die öffentliche Meinung

dezelfde mening toegedaan zijn

derselben Meinung sein

van mening zijn dat ...

der Meinung sein, dass ...

van mening veranderen

seine Meinung ändern

de meningen zijn verdeeld

die Meinungen sind geteilt

het verschil van mening

die Meinungsverschiedenheit

me·ting <meting|en> [metɪŋ] SUBST f

meting

Messung f

klei·ne <kleine|n> [klɛinə] SUBST nt of m of f

kleine

Kleine(s) nt

kleine (jongetje)

Kleine(r) m

kleine (meisje)

Kleine f

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Übersetzungen für „meinem“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

mein·eed <mein|eden> [mɛinet] SUBST m

me·nen <meende, h. gemeend> [menə(n)] VERB trans

1. menen (in ernst bedoelen):

2. menen (voorhebben):

3. menen (veronderstellen):

4. menen (doelen op):

men·nen <mende, h. gemend> [mɛnə(n)] VERB trans

dei·nen <deinde, h. gedeind> [dɛinə(n)] VERB intr

1. deinen form (waterspiegel):

2. deinen (vaartuigen):

3. deinen (wiegen):

sei·nen1 <seinde, h. geseind> [sɛinə(n)] VERB intr

1. seinen RADIO:

2. seinen:

sei·ner <seiner|s> [sɛɪnər] SUBST m

mein·edig [mɛinedəx] ADJ

mei·dag <meidag|en> [mɛɪdɑx] SUBST m

1. meidag (dag in mei):

2. meidag (socialistisch feest):

meis·je <meisje|s> [mɛiʃə] SUBST nt

mem1 <mem|men> [mɛm] SUBST m (zeurderig manspersoon)

mei [mɛi] SUBST m geen Pl

Siehe auch: januari

ja·nu·a·ri [jɑnywari] SUBST m geen Pl

meid <meid|en> [mɛit] SUBST f

me·neer <me|neren> [məner] SUBST m

me·nens [menəns] ADJ

me·ning <mening|en> [menɪŋ] SUBST f

me·ting <meting|en> [metɪŋ] SUBST f

klei·ne <kleine|n> [klɛinə] SUBST nt of m of f

Wörterbuch durchsuchen

Links zu weiteren Informationen

Feedback

Vokabeltrainer

Synonyms

Mein Suchverlauf

sei·nen¹ <seinde, h. geseind> [sɛinə(n)] VERB intr

mem¹ <mem|men> [mɛm] SUBST m (zeurderig manspersoon)