Niederländisch » Deutsch

eta·le·ren <etaleerde, h. geëtaleerd> [etalerə(n)] VERB trans

1. etaleren (uitstallen):

2. etaleren (verkondigen):

iso·le·ren <isoleerde, h. geïsoleerd> [izolerə(n)] VERB trans

sti·le·ren <stileerde, h. gestileerd> [stilerə(n)] VERB trans

1. stileren (uitbeelden in een vereenvoudigde grondvorm):

2. stileren (in model brengen):

per·mit·te·ren1 <permitteerde zich, h. zich gepermitteerd> [pɛrmiterə(n)] VERB wk ww

permitteren zich permitteren (zich veroorloven):

bot·tle·neck [bɔtəlnɛk] SUBST m geen Pl


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski