Niederländisch » Deutsch

fol·te·raar·ster SUBST f

folteraarster weibliche Form von folteraar

Siehe auch: folteraar

fol·te·raar <folteraar|s> [fɔltərar] SUBST m

mop·pe·raar·ster SUBST f

mopperaarster weibliche Form von mopperaar

Siehe auch: mopperaar

mop·pe·raar <mopperaar|s> [mɔpərar] SUBST m

te·ke·naar·ster <tekenaarster|s> [tekənarstər] SUBST f

tekenaarster weibliche Form von tekenaar

Siehe auch: tekenaar

te·ke·naar <tekenaar|s> [tekənar] SUBST m

be·oe·fe·naar·ster SUBST f

beoefenaarster weibliche Form von beoefenaar

Siehe auch: beoefenaar

leu·ge·naar·ster SUBST f

leugenaarster weibliche Form von leugenaar

Siehe auch: leugenaar

leu·ge·naar <leugenaar|s> [løɣənar] SUBST m

boe·me·laar·ster SUBST f

boemelaarster weibliche Form von boemelaar

Siehe auch: boemelaar

boe·me·laar <boemelaar|s> [buməlar] SUBST m

dob·be·laar·ster SUBST f

dobbelaarster weibliche Form von dobbelaar

Siehe auch: dobbelaar

dob·be·laar <dobbelaar|s> [dɔbəlar] SUBST m

woe·ke·raar·ster SUBST f

woekeraarster weibliche Form von woekeraar

Siehe auch: woekeraar

woe·ke·raar <woekeraar|s> [wukərar] SUBST m

kop·pe·laar·ster <koppelaarster|s> [kɔpəlarstər] SUBST f

koppelaarster weibliche Form von koppelaar

Siehe auch: koppelaar

kop·pe·laar <koppelaar|s> [kɔpəlar] SUBST m

1. koppelaar (relaties):

2. koppelaar (ontucht):

mo·le·naar <molenaar|s> [molənar] SUBST m

ij·ve·raar·ster SUBST f

ijveraarster weibliche Form von ijveraar

Siehe auch: ijveraar

ij·ve·raar <ijveraar|s> [ɛivərar] SUBST m

fe·me·laar·ster SUBST f

femelaarster weibliche Form von femelaar

Siehe auch: femelaar

fe·me·laar <femelaar|s> [feməlar] SUBST m

ze·me·laar·ster SUBST f

zemelaarster weibliche Form von zemel

Siehe auch: zemel

ze·mel <zemel|en> [zeməl] SUBST f (graan)

hak·ke·laar·ster SUBST f

hakkelaarster weibliche Form von hakkelaar

Siehe auch: hakkelaar

hak·ke·laar <hakkelaar|s> [hɑkəlar] SUBST m

han·de·laar·ster SUBST f

handelaarster weibliche Form von handelaar

Siehe auch: handelaar

han·de·laar <handelaar|s, hande|laren> [hɑndəlar] SUBST m

hen·ge·laar·ster SUBST f

hengelaarster weibliche Form von hengelaar

Siehe auch: hengelaar

hen·ge·laar <hengelaar|s> [hɛŋəlar] SUBST m (visser)

pie·ke·raar·ster SUBST f

piekeraarster weibliche Form von piekeraar

Siehe auch: piekeraar

pie·ke·raar <piekeraar|s> [pikərar] SUBST m

gij·ze·laar·ster SUBST f

gijzelaarster weibliche Form von gijzelaar

Siehe auch: gijzelaar

gij·ze·laar <gijzelaar|s> [ɣɛizəlar] SUBST m

1. gijzelaar (gegijzelde):

Geisel f

2. gijzelaar (gijzelhouder):

keu·ve·laar·ster SUBST f

keuvelaarster weibliche Form von keuvelaar

Siehe auch: keuvelaar

keu·ve·laar <keuvelaar|s> [køvəlar] SUBST m

pin·ge·laar·ster SUBST f

pingelaarster weibliche Form von pingelaar

Siehe auch: pingelaar

pin·ge·laar <pingelaar|s> [pɪŋəlar] SUBST m (afdinger)


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski