Niederländisch » Deutsch

ter·neer·ge·sla·gen <terneergeslagen, meer terneergeslagen, meest terneergeslagen> [tɛrnerɣəslaɣə(n)] ADJ

ge·sla·gen1 [ɣəslaɣə(n)] ADJ

aan·ge·sla·gen [aŋɣəslaɣə(n)] ADJ

1. aangeslagen (uit zijn evenwicht gebracht):

2. aangeslagen SPORT:

3. aangeslagen (met aanslag bedekt):

neer·leg·gen2 <legde zich neer, h. zich neergelegd> [nerlɛɣə(n)] VERB wk ww

neer·slaan1 <sloeg neer, i. neergeslagen> [nerslan] VERB intr

neer·tel·len <telde neer, h. neergeteld> [nertɛlə(n)] VERB trans


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski