Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „opleggen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch (Springe zu Deutsch » Niederländisch)

op·leg·gen <legde op, h. opgelegd> [ɔplɛɣə(n)] VERB trans

1. opleggen (opdragen):

opleggen
auferlegen form
het er dik opleggen
iem zijn mening opleggen
een straf opleggen
iem een taak opleggen
iem het zwijgen opleggen

2. opleggen (opstapelen):

opleggen
opleggen

3. opleggen (opslaan):

opleggen
opleggen

4. opleggen scheepv.:

opleggen

5. opleggen druk.:

opleggen

6. opleggen (op iets plaatsen):

opleggen
opleggen
legen auf +Akk
de handen opleggen rel.
een zadel opleggen

7. opleggen (fineren):

opleggen

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski