Niederländisch » Deutsch

roes <roezen> [rus] SUBST m

1. roes (bedwelming door drank e.d.):

Rausch m

gro·tesk [ɣrotɛsk] ADJ

rot·ten <rotte, i. gerot> [rɔtə(n)] VERB intr

ro·tan [rotɑn] SUBST nt of m geen Pl

1. rotan (Spaans riet):

Rotan(g) m

2. rotan (stengels):

Rohr nt

ro·tor <rotor|en, rotor|s> [rotɔr] SUBST m

rot1 <rot|ten> [rɔt] SUBST f

rot- [rɔt] (ellendig)

rot-
Scheiß- vulg
rot-
Mist- vulg

roest <roest|en> [rust] SUBST nt of m

2. roest (plantenziekte):

Rost m

ro·te·ren <roteerde, h. geroteerd> [roterə(n)] VERB intr

rot·vent <rotvent|en> [rɔtfɛnt] SUBST m

rot·weer [rɔtwer] SUBST nt geen Pl

rot·meid <rotmeid|en> [rɔtmɛɪt] SUBST f

roes·ten <roestte, h./i. geroest> [rustə(n)] VERB intr

1. roesten (met roest bedekt worden):

2. roesten (door roesten vast gaan zitten):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski