Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „schiefgegangen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Meintest du vielleicht: schijtebang , schietwapen , schietvereniging , schansspringen , schandjongen , schijngestalte , schiereiland , schiettent , schietbaan , schieten und schiepen

schiet·wa·pen <schietwapen|s> [sxitwapə(n)] SUBST nt

schietwapen

Schusswaffe f

schij·te·bang ADJ

schijtebang zijn

Schiss haben sl

schiet·ver·eni·ging <schietvereniging|en> [sxitfərenəɣɪŋ] SUBST f

schietvereniging

Schützenverein m

schietvereniging

Schützengesellschaft f

schie·pen VERB

schiepen 3. Pers Pl Imperf van scheppen¹

Siehe auch: scheppen , scheppen

schep·pen² <schepte, h. geschept> [sxɛpə(n)] VERB trans

schep·pen¹ <schiep, h. geschapen> [sxɛpə(n)] VERB trans

scheppen (creëren, vormen)

schaffen

scheppen (allgemeen)

hervorbringen

scheppen (allgemeen)

erschaffen form

God schiep de hemel en de aarde

Gott schuf Himmel und Erde

de scheppende macht

die Schöpferkraft

de mogelijkheid tot iets scheppen

die Möglichkeit zu etw schaffen

scheppende verbeeldingskracht

schöpferische Fantasie f

niet voor het geluk geschapen zijn übtr

nicht für das Glück geschaffen sein

werkgelegenheid scheppen

Arbeitsplätze schaffen

schie·ten¹ <schoot, h. geschoten> [sxitə(n)] VERB trans (een projectiel werpen)

schieten

schießen

iem in de arm schieten

jdn [o. jdm] in den Arm schießen

iem wel kunnen schieten übtr

jdn zum Mond schießen können

de bal over het doel schieten

den Ball über das Tor schießen

iem overhoop schieten

jdn über den Haufen schießen

pijlen schieten

Pfeile schießen

de zon schieten

die Höhe der Sonne peilen

schiet·baan <schiet|banen> [sxidban] SUBST f

schietbaan

Schießplatz m

schietbaan

Schießstand m

schiet·tent <schiettent|en> [sxitɛnt] SUBST f

schiettent

Schießbude f

schiettent

Schießstand m

schier·ei·land <schiereiland|en> [sxirɛilɑnt] SUBST nt

schiereiland

Halbinsel f

het Iberische schiereiland

die Iberische Halbinsel

schijn·ge·stal·te <schijngestalte|n> [sxɛiŋɣəstɑltə] SUBST f

schijngestalte

Phase f

de vier schijngestalten van de maan

die vier Mondphasen

schand·jon·gen SUBST m

schandjongen → schandknaap

Siehe auch: schandknaap

schand·knaap <schand|knapen> [sxɑntknap] SUBST m abw

schandknaap

Strichjunge m

schans·sprin·gen [sxɑnsprɪŋə(n)] SUBST nt geen Pl

schansspringen

Skispringen nt

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Übersetzungen für „schiefgegangen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

schiet·wa·pen <schietwapen|s> [sxitwapə(n)] SUBST nt

schij·te·bang ADJ

schiet·ver·eni·ging <schietvereniging|en> [sxitfərenəɣɪŋ] SUBST f

schie·pen VERB

schiepen 3. Pers Pl Imperf van scheppen¹

Siehe auch: scheppen , scheppen

schep·pen2 <schepte, h. geschept> [sxɛpə(n)] VERB trans

1. scheppen:

2. scheppen (tot zich nemen):

3. scheppen (zich verwerven):

4. scheppen (opnemen en verplaatsen, opvangen):

5. scheppen (papier):

schep·pen1 <schiep, h. geschapen> [sxɛpə(n)] VERB trans

schie·ten1 <schoot, h. geschoten> [sxitə(n)] VERB trans (een projectiel werpen)