Niederländisch » Deutsch

jon·ge·re <jongere|n> [jɔŋərə] SUBST m en f

min·de·re <mindere|n> [mɪndərə] SUBST m en f

1. mindere (ondergeschikte):

Untergebene(r) f(m)

2. mindere gesch.:

uni·seks [ynisɛks] ADJ

Unisex-
unisex-

ba·se·ren2 <baseerde, h. gebaseerd> [bazerə(n)] VERB trans (doen steunen)

do·se·ren <doseerde, h. gedoseerd> [dozerə(n)] VERB trans

fu·se·ren <fuseerde, i. gefuseerd> [fyzerə(n)] VERB intr

1. fuseren (samengaan (van bedrijven)):

ei·se·res <eiseres|sen> [ɛɪsərɛs] SUBST f

eiseres weibliche Form von eiser

Siehe auch: eiser

ei·ser <eiser|s> [ɛisər] SUBST m

1. eiser (iem die iets eist):

2. eiser jur.:

po·se·ren <poseerde, h. geposeerd> [pozerə(n)] VERB intr

vi·se·ren <viseerde, h. geviseerd> [vizerə(n)] VERB trans

1. viseren (voor gezien tekenen):

2. viseren (een visum verlenen):

mi··re <misère|s> [mizɛːrə] SUBST f

ser·re <serre|s> [sɛːrə] SUBST f

2. serre (broeikas):

dan·ser <danser|s> [dɑnsər] SUBST m

ere SUBST f

ere → eer¹

Siehe auch: eer , eer , eer

eer2 [er] ADV

1. eer (vroeger):

eer

He·re SUBST m

Here → Heer

Siehe auch: Heer

Heer <Heren> [her] SUBST m

unief <unief|s> [ynif] SUBST f belg ugs

Uni f ugs

uniek [ynik] ADJ

1. uniek (enig):

2. uniek (heerlijk, kostelijk):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski