Niederländisch » Deutsch

ver·zwak·ken2 <verzwakte, h. verzwakt> [vərzwɑkə(n)] VERB trans (zwak(ker) maken)

ver·zwik·ken <verzwikte, h. verzwikt> [vərzwɪkə(n)] VERB trans

ver·zwa·ren2 <verzwaarde, h. verzwaard> [vərzwarə(n)] VERB trans

ver·za·ken2 <verzaakte, h. verzaakt> [vərzakə(n)] VERB intr

ver·zwak·king [vərzwɑkɪŋ] SUBST f geen Pl


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski