jeremiëren - Deutsch-Niederländisch Übersetzung

Pre·ˈmie·re <Premiere, Premieren> [prəˈmi̯ɛːrə, preˈmi̯ɛːrə] SUBST f

1. Premiere (Erstaufführung):

Premiere

première

2. Premiere (Novum, Neuigkeit):

Premiere

primeur

for·ˈmie·ren¹ [fɔrˈmiːrən] VERB trans

formieren

formeren

eine Mannschaft formieren

een ploeg vormen [o. opstellen]

prä·ˈmie·ren [prɛˈmiːrən] VERB trans

prämieren → prämiieren

Siehe auch: prämiieren

prä·mi·ˈie·ren [prɛmiˈiːrən] VERB trans

prämiieren

bekronen

prämiieren

een prijs toekennen aan

fir·ˈmie·ren [fɪrˈmiːrən] VERB intr

firmieren

als firmanaam hebben

mit [o. unter ] dem Namen Schmidt firmieren

onder de firmanaam Schmidt werken

nor·ˈmie·ren [nɔrˈmiːrən] VERB trans geh

normieren

normaliseren

normieren

normeren

re·sü·ˈmie·ren² [rezyˈmiːrən] VERB trans geh

resümieren

resumeren

resümieren

(kort) samenvatten

de·zi·ˈmie·ren¹ [de͜tsiˈmiːrən] VERB trans

dezimieren

decimeren

re·nom·ˈmie·ren [renɔˈmiːrən] VERB intr geh

renommieren

renommeren

renommieren

opscheppen

renommieren

bluffen

be·ˈschmie·ren VERB trans

de·for·ˈmie·ren [-ˈmiːrən] VERB trans

deformieren

deformeren

de·kla·ˈmie·ren [deklaˈmiːrən] VERB trans geh

deklamieren

declameren

deklamieren

voordragen

bla·ˈmie·ren [blaˈmiːrən] VERB trans

blamieren

blameren

blamieren

voor schut zetten

sum·ˈmie·ren² [zʊˈmiːrən] VERB refl

summieren

zich vermeerderen

summieren

stijgen

summieren

oplopen

ani·ˈmie·ren [aniˈmiːrən] VERB trans

1. animieren:

animieren

animeren

animieren

stimuleren

2. animieren FILM:

animieren

een animatiefilm maken van

ˈschmie·ren [ˈʃmiːrən] VERB trans

1. schmieren:

schmieren (streichen)

smeren

schmieren (fetten)

invetten

schmieren (fetten)

insmeren

schmieren (mit Öl)

oliën

etw aufs Brot geschmiert bekommen ugs

iets op zijn boterham [o. brood] krijgen

2. schmieren (schlampig schreiben):

schmieren

(neer)kladden

schmieren

knoeien

schmieren

slecht werk (af)leveren

3. schmieren:

schmieren (in schlampiger Schrift schreiben)

kladden

schmieren (in schlampiger Schrift schreiben)

knoeien

schmieren (klecksen)

morsen

schmieren (klecksen)

kliederen

Parolen an die Wand schmieren

leuzen op de muur kladden

4. schmieren ugs (bestechen):

schmieren

omkopen

schmieren

de handen stoppen

jdm eine schmieren ugs

iem een klap [o. een draai om de oren] geven

wer gut schmiert, der gut fährt Sprichw

wie zich goed voorbereidt, heeft succes

wer gut schmiert, der gut fährt Sprichw

zelden mist, wie met een gouden angel vist

alar·ˈmie·ren [alarˈmiːrən] VERB trans

1. alarmieren (zum Einsatz rufen):

alarmieren

alarmeren

alarmieren

waarschuwen

2. alarmieren (aufschrecken):

alarmieren

alarmeren

alarmieren

verontrusten

ex·hu·ˈmie·ren [ɛkshuˈmiːrən] VERB trans geh

exhumieren

opgraven

mi·ni·ˈmie·ren [miniˈmiːrən] VERB trans geh

minimieren (auf ein Minimum reduzieren)

tot een minimum terugbrengen

minimieren (auf ein Minimum beschränken)

op het minimum vastleggen

minimieren (minimalisieren)

minimaliseren

ma·xi·ˈmie·ren [maksiˈmiːrən] VERB trans

1. maximieren geh:

maximieren

maximaliseren

maximieren

maximaal [o. optimaal] maken

2. maximieren MATH:

maximieren

maximeren

op·ti·ˈmie·ren [-ˈmiːrən] VERB trans

1. optimieren MATH:

optimieren

de extreme waarde bepalen

2. optimieren:

optimieren

optimaliseren

ich	formiere	mich
du	formierst	dich
er/sie/es	formiert	sich
wir	formieren	uns
ihr	formiert	euch
sie	formieren	sich

Übersetzungen für „jeremiëren“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

Pre·ˈmie·re <Premiere, Premieren> [prəˈmi̯ɛːrə, preˈmi̯ɛːrə] SUBST f

1. Premiere (Erstaufführung):

2. Premiere (Novum, Neuigkeit):

for·ˈmie·ren1 [fɔrˈmiːrən] VERB trans

prä·ˈmie·ren [prɛˈmiːrən] VERB trans

prämieren → prämiieren

Siehe auch: prämiieren

prä·mi·ˈie·ren [prɛmiˈiːrən] VERB trans

fir·ˈmie·ren [fɪrˈmiːrən] VERB intr

nor·ˈmie·ren [nɔrˈmiːrən] VERB trans geh

re·sü·ˈmie·ren2 [rezyˈmiːrən] VERB trans geh

de·zi·ˈmie·ren1 [de͜tsiˈmiːrən] VERB trans

re·nom·ˈmie·ren [renɔˈmiːrən] VERB intr geh

be·ˈschmie·ren VERB trans

1. beschmieren (bestreichen):

2. beschmieren (beschmutzen):

3. beschmieren (unsauber beschreiben):

de·for·ˈmie·ren [-ˈmiːrən] VERB trans

de·kla·ˈmie·ren [deklaˈmiːrən] VERB trans geh

bla·ˈmie·ren [blaˈmiːrən] VERB trans

sum·ˈmie·ren2 [zʊˈmiːrən] VERB refl

ani·ˈmie·ren [aniˈmiːrən] VERB trans

1. animieren:

2. animieren FILM:

ˈschmie·ren [ˈʃmiːrən] VERB trans

1. schmieren:

2. schmieren (schlampig schreiben):

3. schmieren:

4. schmieren ugs (bestechen):

alar·ˈmie·ren [alarˈmiːrən] VERB trans

1. alarmieren (zum Einsatz rufen):

2. alarmieren (aufschrecken):

ex·hu·ˈmie·ren [ɛkshuˈmiːrən] VERB trans geh

mi·ni·ˈmie·ren [miniˈmiːrən] VERB trans geh

ma·xi·ˈmie·ren [maksiˈmiːrən] VERB trans

1. maximieren geh:

2. maximieren MATH:

op·ti·ˈmie·ren [-ˈmiːrən] VERB trans

1. optimieren MATH:

2. optimieren:

Wörterbuch durchsuchen

Links zu weiteren Informationen

Feedback

Vokabeltrainer

Synonyms

Mein Suchverlauf

for·ˈmie·ren¹ [fɔrˈmiːrən] VERB trans

re·sü·ˈmie·ren² [rezyˈmiːrən] VERB trans geh

de·zi·ˈmie·ren¹ [de͜tsiˈmiːrən] VERB trans

sum·ˈmie·ren² [zʊˈmiːrən] VERB refl