Niederländisch » Deutsch

ge·tob [ɣətɔp] SUBST nt geen Pl

1. getob (abstract: gepeins):

Gegrübel nt ugs

ge·touw <getouw|en> [ɣətɑu] SUBST nt

ge·tok·kel [ɣətɔkəl] SUBST nt geen Pl

ge·troost [ɣətrost] ADJ

ge·tui·ge2 <getuige|n> [ɣətœyɣə] SUBST nt

ge·trouw <getrouwe, getrouwer, getrouwst> [ɣətrɑu] ADJ

3. getrouw (zich nauwgezet houdend aan):

(ge)treu

ge·tij·de <getijden> [ɣətɛidə] SUBST nt

2. getijde (rooms-katholiek) Pl:

Horen Pl

ar·tro·se [ɑrtrozə] SUBST f geen Pl

glu·co·se [ɣlykozə] SUBST f geen Pl

neu·ro·se <neurose|n, neurose|s> [nørozə] SUBST f

ge·trof·fen VERB

getroffen volt. deelw. van treffen², treffen³

Siehe auch: treffen , treffen , treffen

tref·fen3 <trof, h. getroffen> [trɛfə(n)] VERB trans

4. treffen (betreffen, aangaan):

5. treffen (met ‘het’; boffen):

6. treffen (iets onaangenaams):

tref·fen2 <trof, h. getroffen> [trɛfə(n)] VERB intr ((goed) uitkomen)

tref·fen1 [trɛfə(n)] SUBST nt geen Pl

1. treffen (gevecht):

Treffen nt

2. treffen (samenkomst):

Treffen nt

3. treffen SPORT (wedstrijd):

Treffen nt

ge·trok·ken VERB

getrokken volt. deelw. van trekken¹, trekken²

Siehe auch: trekken , trekken

get·to <getto|'s> [ɡɛto, ɣɛto] SUBST nt

G(h)etto nt

ge·tal <getal|len> [ɣətɑl] SUBST nt

2. getal (voorstelling van een hoeveelheid):

Zahl f
Ziffer f

ge·tapt [ɣətɑpt] ADJ

ge·tier [ɣətir] SUBST nt geen Pl

ge·tikt [ɣətɪkt] ADJ

2. getikt (getypt):

cho·se <chose|s> [ʃozə] SUBST f

Chose f ugs
Schose f ugs

ge·ti·teld [ɣətitəlt, ɣətɪtəlt] ADJ

2. getiteld (een titel voerend):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski