Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „Mozes“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

moes: Nomen
mo·res: Nomen
mo·dest: Adjektiv und Adverb
moest: Verb
zes: Nomen
ho·zen: Verb
Jo·zef
ko·zen: Verb
lo·zen: Verb
no·zem: Nomen
moe: Adjektiv und Adverb
mo·za·ïek: Nomen
moot·jes: Nomen

Meintest du vielleicht: mores , moes , modest , moe , nozem , lozen , kozen , Jozef , hozen , zes , moest , mootjes und mozaïek

moes [mus] SUBST nt geen Pl

1. moes (gerecht):

moes

Mus nt

tot moes laten koken

iem tot moes slaan [o. hakken] übtr

jdn zu Brei [o. Mus] schlagen

2. moes (mengeling):

moes

Brei m

mo·res [morəs] SUBST Pl

iem mores leren übtr

jdn Mores lehren

mo·dest [modɛst] ADJ

1. modest (ingetogen):

2. modest (bescheiden):

moest VERB

moest 3. Pers Sg Imperf van moeten

Siehe auch: moeten

moe·ten <moest, h. gemoeten> [mutə(n)] VERB mod Aux

1. moeten (behoefte hebben aan):

hij moet zo nodig

er hats wieder mal nötig

waar moet je heen (gaan)?

wo musst du hin?

wat moet je? ugs

hij moest en zou het hebben

er wollte und musste es haben

2. moeten (verplicht zijn):

moest (je) dat nou (doen)?

musste das sein?

ik moet er niets van hebben (er niets mee te maken hebben)

ich will nichts damit zu tun haben

ik moet er niets van hebben (er niet van houden)

ich mag es überhaupt nicht

moet u nog ver (gaan)?

müssen Sie noch weit?

wat moet ik daarmee?

was soll ich damit?

3. moeten (behoren):

dat moet je nog eens doen (als je durft)!

mach das bloß nicht noch mal! ugs

we moesten maar eens gaan

wir sollten allmählich gehen

je moet niet vergeten dat ...

du darfst nicht vergessen, dass ...

je moet niet zo nieuwsgierig zijn

du sollst nicht so neugierig sein

4. moeten:

moeten (onvermijdelijk, noodzakelijk zijn)

moeten (met ontkenning)

het heeft zo moeten zijn

es hat so sein sollen

moeten is dwang

kein Mensch muss müssen

als het moet, dan …

wenn es sein muss, dann …

ze moet er nodig eens even uit (in de buitenlucht)

sie muss unbedingt mal an die frische Luft

ze moet er nodig eens even uit (op vakantie)

sie braucht unbedingt mal Urlaub

5. moeten:

moeten (waar(schijnlijk) zijn: er zijn aanwijzingen)

moeten (waar(schijnlijk) zijn: er wordt beweerd)

zij moet vroeger knap geweest zijn (ziet men nu nog)

sie muss früher mal sehr hübsch gewesen sein

zij moet vroeger knap geweest zijn (men zegt)

sie soll früher hübsch gewesen sein

je moet de groeten hebben van hem

ich soll dich von ihm grüßen

wat moet dat? ugs

zes¹ <zes|sen> [zɛs] SUBST f

1. zes (getal):

zes

Sechs f

van zessen klaar

hij is van zessen klaar übtr (van alle markten thuis zijn)

er kennt sich überall aus

hij is van zessen klaar (op alles te antwoorden weten)

er weiß auf alles eine Antwort

2. zes (cijfer, als maatstaf voor prestaties):

zes

≈ Vier f

een zes voor Duits hebben

eine Vier in Deutsch haben

ho·zen¹ <hoosde, h. gehoosd> [hozə(n)] VERB trans ((water) uit een vaartuig scheppen)

Jo·zef [jozɛf]

Josef m

ko·zen¹ VERB

kozen 3. Pers Pl Imperf van kiezen¹, kiezen²

Siehe auch: kiezen , kiezen

kie·zen² <koos, h. gekozen> [kizə(n)] VERB intr

1. kiezen (een keus doen):

sich entscheiden

kiezen is verliezen

wer die Wahl hat, hat die Qual

we kiezen uit drie kandidaten

wir wählen zwischen drei Kandidaten

2. kiezen (stemmen):

seine Stimme abgeben

kie·zen¹ <koos, h. gekozen> [kizə(n)] VERB trans

1. kiezen ((door te stemmen) zijn voorkeur bepalen voor):

een beroep kiezen

einen Beruf wählen [o. ergreifen]

de wijste partij kiezen

der Klügste sein

de wijste partij kiezen (van twee)

der Klügere sein

een president kiezen

einen Präsidenten wählen

de vlucht kiezen

die Flucht ergreifen

zijn woorden goed kiezen

seine Worte gut wählen

2. kiezen (verkiezen):

iem tot president kiezen

jdn zum Präsidenten wählen

een nummer kiezen

eine Nummer wählen

lo·zen <loosde, h. geloosd> [lozə(n)] VERB trans

1. lozen (uit het lichaam verwijderen):

2. lozen:

lozen (zich ontdoen van)

lozen (water)

lozen (water)

lozen (grondwater)

no·zem <nozem|s> [nozəm] SUBST m en f

Halbstarke(r) f(m)

nozem (zestiger jaren)

Gammler m abw

moe <moeë, moeër, moest> [mu] ADJ

1. moe (vermoeid):

moe

müde

zo moe als een hond

hij is liever lui dan moe

er bricht sich auch keinen ab ugs

iem moe maken

zich niet graag moe maken

sich Dat kein Bein ausreißen ugs

2. moe (beu):

iem/iets moe zijn

jdn/etw leid sein

iem/iets moe zijn

jdn/etw satthaben ugs

mo·za·ïek [mozaik] SUBST nt geen Pl

Mosaik nt

moot·jes [mocəs] SUBST Pl

iem aan mootjes hakken

jdn in die Pfanne hauen ugs

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski