Niederländisch » Deutsch

uit·zen·den <zond uit, h. uitgezonden> [œytsɛndə(n)] VERB trans

vor·sten·dom <vorstendom|men> [vɔrstəndɔm] SUBST nt

in·zen·den <zond in, h. ingezonden> [ɪnzɛndə(n)] VERB trans

1. inzenden (binnen een ruimte zenden):

toe·zen·den <zond toe, h. toegezonden> [tuzɛndə(n)] VERB trans

door·zen·den <zond door, h. doorgezonden> [dorzɛndə(n)] VERB trans

te·rug·zen·den <zond terug, h. teruggezonden> [tərʏxsɛndə(n)] VERB trans

2. terugzenden (weer zenden naar de plaats van herkomst):

3. terugzenden (terugsturen):

vorst·ver·let [vɔrstfərlɛt] SUBST nt geen Pl

na·zen·den <zond na, h. nagezonden> [nazɛndə(n)] VERB trans

af·zen·den <zond af, h. afgezonden> [ɑfsɛndə(n)] VERB trans

weg·zen·den <zond weg, h. weggezonden> [wɛxsɛndə(n)] VERB trans

2. wegzenden (wegsturen, afwijzen):

3. wegzenden (ontslaan):

vorst·grens <vorst|grenzen> [vɔrstxrɛns] SUBST f

vor·ste·lijk <vorstelijke, vorstelijker, vorstelijkst> [vɔrstələk] ADJ

om·wen·den <wendde om, h. omgewend> [ɔmwɛndə(n)] VERB trans

toe·wen·den <wendde toe, h. toegewend> [tuwɛndə(n)] VERB trans

om·wo·nen·den [ɔmwonəndə(n)] SUBST Pl

uit·zen·ding <uitzending|en> [œytsɛndɪŋ] SUBST f

2. uitzending MEDIEN (het uitzenden):

3. uitzending (het sturen met een opdracht):

Sendung f form

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski