Niederländisch » Deutsch

blun·der <blunder|s> [blʏndər] SUBST m

vlon·der <vlonder|s> [vlɔndər] SUBST m

1. vlonder (losse houten vloer):

2. vlonder (pallet):

3. vlonder (slootplank):

(lose(r)) Steg m

blond <blonde, blonder, blondst> [blɔnt] ADJ

1. blond (haar):

2. blond (lichtkleurig):

blond·je <blondje|s> [blɔncə] SUBST nt

blog·ger <blogger|s> [blɔɣər] SUBST m

bloe·den <bloedde, h. gebloed> [bludə(n)] VERB intr

on·der1 [ɔndər] ADV

2. onder (beneden, aan de voet van iets anders):

3. onder (naar beneden):

4. onder (in elliptische uitdrukkingen):

unter-

5. onder (beneden in huis):

toon·der <toonder|s> [tondər] SUBST m

bloes <bloezen> [blus] SUBST f

blou·se <blouse|s> [bluzə] SUBST f

1. blouse (overhemdblouse):

Bluse f

2. blouse (overhemd):

blo·zen <bloosde, h. gebloosd> [blozə(n)] VERB intr

1. blozen (een blos hebben van gezondheid):

2. blozen (rood in het gezicht worden):

erröten form

bloe·dig1 <bloedige, bloediger, bloedigst> [bludəx] ADJ (met bloed)


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski