Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „gonzend“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

gon·zen: Verb
bon·zen: Verb
don·zen: Adjektiv und Adverb
ho·nend: Adjektiv und Adverb
lo·nend: Adjektiv und Adverb
gon·del: Nomen
ra·zend: Adjektiv und Adverb
blo·zend: Adjektiv und Adverb
dui·zend: Kardinalzahl
rei·zend: Adjektiv und Adverb
bron·zen: Adjektiv und Adverb
plon·zen: Verb
ge·wend: Adjektiv und Adverb
ko·mend: Adjektiv und Adverb
lo·pend: Adjektiv und Adverb
gel·dend: Adjektiv und Adverb

Meintest du vielleicht: gonzen , lonend , honend , donzen , bonzen , geldend , lopend , komend , gewend , plonzen , bronzen , reizend , duizend , blozend , razend und gondel

gon·zen <gonsde, h. gegonsd> [ɣɔnzə(n)] VERB intr

gonzen

summen

gonzen

surren

gonzen (zich gonzend voortbewegen)

schwirren

de bijen gonzen

die Bienen summen

de kogels gonsden door de lucht

die Kugeln surrten durch die Luft

mijn hoofd gonst van al die getallen

mir schwirrt der Kopf von all den Zahlen

een gonzende menigte

eine raunende Menschenmenge

bon·zen¹ <bonsde, h. gebonsd> [bɔnzə(n)] VERB trans

bonzen

stoßen

don·zen [dɔnzə(n)] ADJ

donzen

Daunen-

het donzen dekbed

das Daunenbett

ho·nend [honənt] ADJ

honend

höhnisch

lo·nend [lonənt] ADJ

lonend

lohnend

dat is niet lonend

das lohnt (sich) nicht

gon·del <gondel|s> [ɣɔndəl] SUBST f

1. gondel (Venetiaans vaartuig):

gondel

Gondel f

2. gondel (licht vaartuig dat geroeid wordt):

gondel

Kahn m

3. gondel (bij kabelbaan, luchtschip):

gondel

Gondel f

ra·zend <razende, razender, razendst> [razənt] ADJ

1. razend:

razend (woedend)

rasend

razend (woedend)

wütend

razend (woest)

tobsüchtig

dat is om razend van te worden

das ist ja zum Verrücktwerden ugs

2. razend:

razend (mateloos)

rasend

razend (mateloos)

maßlos

razend (mateloos)

heftig

razend (enorm)

riesig

hij heeft het razend druk

er hat total viel zu tun ugs

een razende honger hebben

einen riesigen Hunger haben

in razend tempo

in einem rasanten Tempo

een razend verlangen

ein heftiges Verlangen

blo·zend [blozənt] ADJ

blozend

blühend

blozend

rosig

blozende wangen

rosige(n) Wangen Pl

dui·zend² [dœyzənt] NUM

1. duizend (telwoord):

duizend

tausend inv

duizend

Tausend nt

een paar duizend euro

einige [o. ein paar] Tausend Euro

een briefje van duizend mark

ein Tausendmarkschein

2. duizend übtr (bijzonder veel):

duizend

tausend

duizend

Tausend

duizenden burgers

Tausende von Bürgern

hij kent duizend en één moppen

er kennt jede Menge Witze

dat loopt in de duizenden

das geht in die Tausende

hij is er één uit duizend(en)

er ist ein Goldstück

rei·zend [rɛizənt] ADJ

1. reizend:

reizend (op reis zijnde)

reisend

reizend (met een vaar-, voertuig ook)

fahrend

2. reizend (van plaats tot plaats gaand):

reizend

wandernd

reizend

Wander-

reizend

herumziehend

het reizend circus

der Wanderzirkus

een reizende tentoonstelling

eine Wanderausstellung

het reizend toneelgezelschap

die Wanderbühne

bron·zen [brɔnzə(n)] ADJ

1. bronzen ((als) van brons):

bronzen

bronzen

bronzen

Bronze-

bronzen

bronze-

het bronzen kunstvoorwerp

die Bronze(arbeit)

de bronzen medaille

die Bronzemedaille

2. bronzen (bronskleurig):

bronzen

bronzefarben

bronzen

bronzefarbig

bronzen

bronzen

plon·zen¹ <plonsde, h./i. geplonsd> [plɔnzə(n)] VERB intr

1. plonzen (met een plons in het water terechtkomen):

plonzen

plumpsen

2. plonzen (zich met een plons bewegen):

plonzen

(planschend) waten

ge·wend [ɣəwɛnt] ADJ

gewend

gewohnt

gewend

gewöhnt an +Akk

ik ben dat rumoer wel gewend

ich bin den Lärm gewohnt

hij is thuis niet veel gewend

er wird zu Hause nicht sehr verwöhnt

jong gewend, oud gedaan

jung gewohnt, alt getan Sprichw

jong gewend, oud gedaan

gelernt ist gelernt

ko·mend [komənt] ADJ

komend

kommend

komend

künftig

komend (volgend)

nächste(r, s)

komend (van gebeurtenissen)

bevorstehend

de komende geslachten

die künftigen Geschlechter

komende week

nächste Woche f

lo·pend [lopənt] ADJ

lopend

laufend

lopend (rondgaand)

umlaufend

lopend (rondgaand)

kursierend

lopend (stromend)

fließend

de lopende band

das Fließband

aan de lopende band übtr

am laufenden Band

de lopende geruchten

die kursierenden Gerüchte

een goed/slecht lopende zaak

ein gut/schlecht gehendes Geschäft

das laufende Jahr

der Ohrenfluss

das Ohrenlaufen

die laufenden Geschäfte

gel·dend [ɣɛldənt] ADJ

geldend

gültig

geldend (van kracht zijnd, vigerend)

geltend

volgens het geldende recht

nach geltendem Recht

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Übersetzungen für „gonzend“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

gon·zen <gonsde, h. gegonsd> [ɣɔnzə(n)] VERB intr

bon·zen1 <bonsde, h. gebonsd> [bɔnzə(n)] VERB trans

don·zen [dɔnzə(n)] ADJ

ho·nend [honənt] ADJ

lo·nend [lonənt] ADJ

gon·del <gondel|s> [ɣɔndəl] SUBST f

1. gondel (Venetiaans vaartuig):

2. gondel (licht vaartuig dat geroeid wordt):

3. gondel (bij kabelbaan, luchtschip):

ra·zend <razende, razender, razendst> [razənt] ADJ

1. razend:

2. razend:

blo·zend [blozənt] ADJ

dui·zend2 [dœyzənt] NUM

1. duizend (telwoord):

2. duizend übtr (bijzonder veel):

rei·zend [rɛizənt] ADJ

1. reizend:

2. reizend (van plaats tot plaats gaand):

bron·zen [brɔnzə(n)] ADJ

1. bronzen ((als) van brons):

2. bronzen (bronskleurig):

plon·zen1 <plonsde, h./i. geplonsd> [plɔnzə(n)] VERB intr

1. plonzen (met een plons in het water terechtkomen):

2. plonzen (zich met een plons bewegen):

ge·wend [ɣəwɛnt] ADJ

ko·mend [komənt] ADJ

lo·pend [lopənt] ADJ

gel·dend [ɣɛldənt] ADJ

Wörterbuch durchsuchen

Links zu weiteren Informationen

Feedback

Vokabeltrainer

Synonyms

Mein Suchverlauf

bon·zen¹ <bonsde, h. gebonsd> [bɔnzə(n)] VERB trans

dui·zend² [dœyzənt] NUM

plon·zen¹ <plonsde, h./i. geplonsd> [plɔnzə(n)] VERB intr