Übersetzungen für „ontslaan“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

2. ontslaan:

ontslaan (vrijstellen)

entbinden

ontslaan (verplichting, verantwoordelijkheid)

entlassen

ontslaan (vrijstelling van werk)

freistellen

iem ontslaan van een verplichting

jdn von einer Verpflichtung entbinden

iem ontslaan van een verplichting

jdn aus einer Verpflichtung entlassen

iem ontslaan van rechtsvervolging

jdn von der Anklage freisprechen

3. ontslaan (aan macht, gezag onttrekken):

ontslaan

entlassen

een patiënt ontslaan uit een ziekenhuis

einen Patienten aus dem Krankenhaus entlassen

4. ontslaan (uit gevangenschap loslaten):

ontslaan

entlassen

ontslaan

freilassen