Niederländisch » Deutsch

punt·ge·vel <puntgevel|s> [pʏntxevəl] SUBST m

pun·ten <puntte, h. gepunt> [pʏntə(n)] VERB trans

1. punten (een punt maken aan):

2. punten (de punten afnemen van):

3. punten (punten slaan):

punt·gaaf [pʏntxaf] ADJ

1. puntgaaf (volkomen gaaf):

2. puntgaaf ugs (geweldig):

pun·ker SUBST m

punker → punk

Siehe auch: punk

punk <punk|s> [pʏŋk] SUBST m

1. punk (punkbeweging):

Punk m

2. punk (punker):

Punker m

pun·kie SUBST m ugs

punkie → punk

Siehe auch: punk

punk <punk|s> [pʏŋk] SUBST m

1. punk (punkbeweging):

Punk m

2. punk (punker):

Punker m

ke·nau <kenau|s> [kenɑu] SUBST f

pun·ter <punter|s> [pʏntər] SUBST m (open vaartuig)

punc·tie <punctie|s> [pʏŋksi] SUBST f

punt·zak <puntzak|ken> [pʏntsɑk] SUBST m

punc·te·ren <puncteerde, h. gepuncteerd> [pʏŋkterə(n)] VERB trans

punc·tu·eel <punctuele, punctueler, punctueelst> [pʏŋktywel] ADJ

pun·te·ren1 <punteerde, h. gepunteerd> [pʏnterə(n)] VERB trans


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski