Niederländisch » Deutsch

daar·bin·nen [darbɪnə(n)] ADV

vast·pin·nen <pinde vast, h. vastgepind> [vɑstpɪnə(n)] VERB trans

vlas·lin·nen <vlaslinnen|s> [vlɑslɪnə(n)] SUBST nt

ver·win·nen VERB trans

verwinnen → overwinnen

Siehe auch: overwinnen , overwinnen

over·ˈwin·nen2 <overwon, h. overwonnen> [ovərwɪnə(n)] VERB intr (meester blijven)

over·ˈwin·nen1 <overwon, h. overwonnen> [ovərwɪnə(n)] VERB trans

2. overwinnen (bedwingen):

hier·bin·nen [hirbɪnə(n)] ADV

half·lin·nen1 [hɑlflɪnə(n)] SUBST nt geen Pl

over·ˈwin·nen1 <overwon, h. overwonnen> [ovərwɪnə(n)] VERB trans

2. overwinnen (bedwingen):

be·gin·nen1 <begon, i. begonnen> [bəɣɪnə(n)] VERB trans

be·zin·nen <bezon zich, h. zich bezonnen> [bəzɪnə(n)] VERB wk ww

bezinnen zich bezinnen:

bezint eer ge begint Sprichw

be·min·nen <beminde, h. bemind> [bəmɪnə(n)] VERB trans

bed·lin·nen SUBST nt geen Pl

her·win·nen1 <herwon zich, h. zich herwonnen> [hɛrwɪnə(n)] VERB wk ww

herwinnen zich herwinnen (zijn kalmte herkrijgen):

ont·gin·nen <ontgon, h. ontgonnen> [ɔntxɪnə(n)] VERB trans

1. ontginnen (gronden):

3. ontginnen übtr:


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski