Niederländisch » Deutsch

voe·der <voeder|s> [vudər] SUBST nt

or·der <order|s> [ɔrdər] SUBST nt of m of f

bor·der <border|s> [bɔːrdər] SUBST m

vo·ren [vorə(n)] ADV

2. voren (eerder):

vorn(e)
von vorn(e)

min·de·re <mindere|n> [mɪndərə] SUBST m en f

1. mindere (ondergeschikte):

Untergebene(r) f(m)

2. mindere gesch.:

vo·re SUBST f

vore → voor

Siehe auch: voor , voor , voor , voor , voor

voor5 [vor] KONJ

voor4 [vor] PRÄP

3. voor (vroeger dan):

vor +Dat

5. voor (ten aanzien van):

vor +Dat
um +Akk

9. voor (in de plaats van):

voor2 <voor|s> [vor] SUBST nt (wat ten gunste van iets pleit)

voor1 <voren> [vor] SUBST f (ploegsnede)

jon·ge·re <jongere|n> [jɔŋərə] SUBST m en f

voe·ren2 <voerde, h. gevoerd> [vurə(n)] VERB intr (leiden)

hor·de <horde|n, horde|s> [hɔrdə] SUBST f

2. horde SPORT:

Hürde f

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski