Deutsch » Niederländisch

Übersetzungen für „Gründe“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch (Springe zu Niederländisch » Deutsch)

Ergebnis-Übersicht

zu·ˈgrun·de: Adverb
Grund: Nomen
auf·ˈgrund: Präposition

zu·ˈgrun·de, zu ˈGrun·de [ ͜tsuˈgrʊndə] ADV

te(n) gronde

zugrunde [o. zu Grunde] gehen

te gronde [o. ten onder] gaan

etw Dat zugrunde [o. zu Grunde] liegen

aan iets ten grondslag liggen

zugrunde [o. zu Grunde] richten (ausbeuten, zerstören)

te gronde richten

zugrunde [o. zu Grunde] richten (ausbeuten, zerstören)

Grund <Grund(e)s, Gründe> [grʊnt] SUBST m

1. Grund:

Grund (Motiv)

reden

Grund (Motiv)

motief nt

Grund (Ursache, Veranlassung)

auf Grund Ihres Schreibens

naar aanleiding van uw schrijven

aus diesem Grund(e)

aus [o. mit ] gutem Grund

aus [o. mit ] gutem Grund

aus [o. mit ] gutem Grund

op goede gronden

einen berechtigten Grund haben

een gegronde reden hebben

dafür gibt es keine Gründe

daar zijn geen redenen [o. termen] voor aanwezig

es gibt nicht den geringsten [o. keinen] Grund dazu

daar bestaat [o. is] niet de geringste aanleiding toe

das hat schon seine Gründe

daar is alle reden voor

das hat schon seine Gründe

daar zijn goede redenen voor (te noemen)

seinen Grund in etw haben

zijn oorzaak in iets vinden

ohne jeden Grund

zonder enige reden

ohne ersichtlichen Grund

zonder (duidelijk) aanwijsbare oorzaak

er hat wenig Grund, sich zu freuen

er is weinig reden voor hem om zich te verheugen

Gründe für und wider

argumenten voor en tegen

(allen) Grund für etw [o. zu etw] haben

(alle) reden tot iets hebben

2. Grund:

Grund (Boden eines Gewässers)

grond

Grund (Erdboden)

bodem

das Schiff ist auf Grund gelaufen

het schip is aan de grond gelopen

(keinen) Grund (unter den Füßen) haben

(geen) vaste grond [o. bodem] onder de voeten hebben

3. Grund (Fundament, Basis) meist Sg:

basis

fundament nt ook fig.

op grond [o. basis] van

naar aanleiding van

einer Sache auf den Grund gehen

een zaak grondig onderzoeken [o. nagaan]

ein Gebäude bis auf den Grund abreißen [o. zerstören]

een gebouw met de grond gelijkmaken

im Grunde (genommen)

in de grond van de zaak

im Grunde (genommen)

im Grunde (genommen)

den Grund (zu etw) legen

het fundament (voor iets) leggen ook fig.

den Grund (zu etw) legen

de grondslag (voor iets) leggen

von Grund auf [o. aus] verdorben

tot in de grond bedorven

von Grund auf [o. aus] anständig/faul

door en door fatsoenlijk/lui

4. Grund (Untergrund) meist Sg:

fond nt of m

5. Grund A (Land, Acker):

grond

perceel nt

eigener Grund und Boden

etw in Grund und Boden bohren a. übtr

iets de grond in boren

jdn in Grund und Boden reden

iem van de sokken [o. onder de tafel] praten

jdn in Grund und Boden reden

iem niet aan het woord laten

sich in Grund und Boden schämen

zich doodschamen

auf·ˈgrund, auf Grund [ ͜aufˈgrʊnt] PRÄP +Gen

aufgrund einer Anzeige

op grond van een aangifte

aufgrund einer Anzeige

naar aanleiding van een advertentie

Wissensecke: Präpositionen mit Genitiv

Beispielsätze für Gründe

respektable Gründe

te respecteren redenen

gewichtige Gründe

gewichtige [o. zwaarwegende] redenen

Gründe für und wider

argumenten voor en tegen

seine Gründe dartun

z'n redenen uiteenzetten

das hat schon seine Gründe

daar is alle reden voor

dafür gibt es keine Gründe

daar zijn geen redenen [o. termen] voor aanwezig

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Deutsch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski